Kansen en uitdagingen voor het mbo
Onze directeur Jan Joost Flim is als adviseur betrokken bij diverse huisvestingsprojecten van zowel hogescholen als mbo-scholen. Hij deelt met ons zijn visie op het onderwijs van de toekomst.
De blijvende effecten van het Covid-19 virus in relatie tot het fysieke onderwijs, en daarmee de ruimtevraag, is momenteel onderwerp van gesprek. Het hybride leren is volgens mij niet meer weg te denken uit onderwijsland. Schoolgebouwen zullen daardoor een andere functie krijgen, en een nog grotere rol krijgen in het ontmoeten en verbinden. Minstens zo belangrijk is de noodzakelijke versterking van de verbinding tussen scholen met het werkveld. Wij zien dat de scholen zoekende zijn en moeite hebben hun vraag over onderwijshuisvesting te formuleren.
Met name onder mbo-scholen krijg ik steeds meer vragen over wat te doen binnen het eigen onderwijsgebouw: “thuis leren of op school?” en “waar leer je de praktijk: op school of in het bedrijfsleven?” De onderliggende onderwijskundige visie is daarbij bepalend. Ik zie mbo-scholen die bewust sturen op het gildemodel. Daarin wordt de leerling zoveel mogelijk bij en in samenwerking met het bedrijfsleven opgeleid. Andere scholen streven juist naar het naar binnenhalen van de student.
Leven lang Ontwikkelen
Een andere groeiende ontwikkeling is de aandacht voor een Leven Lang Ontwikkelen. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief in het noorden waarbij een onderwijsinstelling in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven een oefencentrum opzet. Hierin vormen onderwijs en het werkveld samen een programma dat ertoe moet leiden dat er faciliteiten ontstaan die toepasbaar zijn voor zowel het onderwijs als het bedrijfsleven. In de praktijk betekent het dat er faciliteiten komen die overdag door het onderwijs worden gebruikt en in de avonduren benut worden door bijvoorbeeld BBL-studenten en het bijscholen van werknemers.
We hebben in Nederland ook te maken met een tekort aan technisch personeel. De oplossing hiervoor begint bij een nauwere samenwerking tussen het beroepsonderwijs, het bedrijfsleven en de basis- en middelbare scholen. Leerlingen worden in een vroeg stadium doorlopend in contact gebracht met de mogelijkheden rondom (vervolg)opleidingen en beroepen. Daardoor zien we steeds meer focus ontstaan in het aanbod in de vorm van bijvoorbeeld een Technasium of een Praktijk-HAVO. Toch vind ik het van belang dat waar het gaat om voorzieningen voor dergelijke opleidingen, we niet alleen ‘op techniek gerichte’ faciliteiten moeten creëren. We moeten vooral ook voor ruimtes zorgen die voor iedereen toegankelijk zijn waardoor ze maximaal benut kunnen worden.
Doordat onderwijs en bedrijfsleven steeds beter samenwerken, krijgen we betere praktijkgerichte opleidingen, die goed aansluiten op de behoefte van het bedrijfsleven. We moeten voorkomen dat we leerlingen Autotechniek blijven opleiden in de kunst van ‘benzine en diesel’ voertuigen, terwijl het werkveld toch echt steeds meer behoefte heeft aan leerlingen met een achtergrond in ICT, zodat ze met elektrische auto’s kunnen werken. Dat betekent dat de opleidingen ook steeds verder in elkaar gaan vervlechten omdat de vaardigheden per beroep een bredere structuur aannemen.
Campussen
Ik denk dat we steeds minder separate opleidingen zullen zien. Zo is draaijer+partners betrokken bij de ontwikkeling van een vitaliteitscampus waarin de mbo-opleidingen Zorg, Welzijn en Sport samen komen. Maar of alle mbo’s op campussen geclusterd zullen worden, en in hoeverre dat wenselijk is, is maar de vraag. Bij een campus denk je eerder aan hogescholen en universiteiten, met jongvolwassenen als doelgroep. Mbo-leerlingen zijn meestal tussen de vijftien en negentien jaar. Het woord ‘campus’ roept beelden op van ‘grootschaligheid’ en ik denk dat dat voor deze leeftijdscategorie niet goed is. Deze kinderen hebben vaak meer veiligheid en structuur nodig bij hun vorming.
Het blijft van belang om na te denken over specialisatie in het aanbod en het scheppen van ruimte voor complementaire opleidingsactiviteiten- en richtingen, ook kijkend naar de ‘Leven Lang Leren’ ontwikkeling. Scholen moeten onderling geen concurrenten zijn, maar gezamenlijk afspraken maken over de aan te bieden opleidingen. De ene onderwijsinstelling kan dan sec technische opleidingen aanbieden en bijvoorbeeld ICT richtingen aan een andere onderwijsinstelling overlaten. Dat vraagt om flexibiliteit vanuit de onderwijsinstellingen en de leerlingen, omdat sommige vakken opleidingsoverstijgend zijn. In het mbo zie je al steeds meer oplossingen als cross-overs en keuzedeling. Het zou dus idealiter zo kunnen zijn dat een leerling een vak volgt dat niet door zijn onderwijsinstelling wordt aangeboden, maar wel op de mbo-campus of bij een andere mbo school. De leerling volgt dan bij die andere onderwijsinstelling deze lessen.
Organiseren op regionaal niveau
Deze aanpak betekent dat er een nauwe samenwerking nodig is tussen onderwijsinstellingen. Scholen moeten veel meer op zoek naar het creëren van synergie voor het best passend aanbod in opleidingen. Het is hiervoor essentieel dat de onderwijsinstellingen hun regionale rol vooropstellen, waarbij iedere onderwijsinstelling leerlingen opleidt voor het meest passende werkveld binnen de regio. In de praktijk zie je bijvoorbeeld dat de regio Zaandam sterk is in opleidingen ‘voedingstechniek’. In het noorden speelt het vraagstuk rondom de energietransitie een prominente rol en dit zou een belangrijke factor moeten zijn in de daar aangeboden opleidingen. Deze manier van organiseren stelt de ontwikkeling van de leerling centraal, maar ook zijn of haar waarde op de arbeidsmarkt.
Huisvestingstrategie
Scholen moeten hun huisvesting aanpassen op hun onderwijskundige visie. Daarbij verdient ook de inpandige kwaliteit van het gebouw meer aandacht dan in het verleden vaak het geval was. Los van de opleidingsgerelateerde eisen die aan een gebouw gesteld worden: er is een periode geweest waarin er kwalitatief gezien ondermaatse gebouwen zijn gerealiseerd. Mede door Covid-19 en bewegingen als de ‘Well Standard’ is er steeds meer kennis en kunde beschikbaar over het nut en de impact van de gebouwde omgeving op het welbevinden van het individu. Zaken zoals zuurstof, daglicht en kleuren spelen daarbij een belangrijke rol en dwingen ons op een andere manier te kijken naar de kwaliteit van de ruimte, waarbij er voldoende aandacht moet zijn voor de behoefte van het individu.
Dit interview is geïnitieerd door PPS Netwerk Nederland (Professioneel Projectmanagement en Samenwerking in bouw en ICT). draaijer+partners is één van de deelnemer aan de Inspiratietafel ‘Future Proof Onderwijs’.
Lees hier het complete artikel >>